Voorgeschiedenis
De Maliesingel is van oudsher het pad dat aan de buitenzijde van de singel om het oostelijke deel van de stad heen liep. De singel bestaat in feite uit een aantal delen van de Kromme Rijn, de Vecht, en stukken die speciaal ervoor uitgegraven zijn, en die uiteindelijk in de 12e eeuw samen de gracht rond de stad Utrecht vormden. Ik verwacht dat vanaf die tijd het pad heeft bestaan, hoewel het natuurlijk pas de naam Maliesingel kreeg enige tijd nadat de Maliebaan zijn naam kreeg. Het land buiten de singel was nauwelijks bebouwd, en bestond vooral uit boomgaarden en weiden. Wie allemaal eigenaar is geweest staat al beschreven bij de algemene geschiedenis van ons buurtje. Een overzicht kun je weer krijgen in het eerste kadasterplan van 1832, wat te zien is op www.hisgis.fa.knaw.nl . Alleen aan het uiteinde rond de Biltstraat, staan er dan wat huizen, en verder her en der eentje. De uitzondering vormde de serie huisjes die later samen het Rozenhofje vormden (nu naast Maliesingel 36); ik veronderstel dat het aanvankelijk huisjes waren waar landarbeiders werkten tbv de vele boomgaarden in de omgeving. Misschien werden ze aanvankelijk alleen in het plukseizoen bewoond en werden het pas later woonhuizen. Er worden in 1832 nog twee boerderijen aangeduid. De landelijkheid kan worden geïllustreerd door de brand langs de Maliesingel die nog in 1873 kon ontstaan door onvoldoende snel opruimen van het geoogste gras.
Er waren in 1832 vele eigenaren van de verschillende percelen maar geleidelijk aan moeten de meesten ervan opgekocht zijn door een enkel persoon (er wordt niet vermeld wie dit was), waarna een groot deel van de grond tussen de Zonstraat, Maliesingel, 3e Baanstraat en Oudwijkerveldstraat te koop werd aangeboden in 1874. De Oosterspoorlijn lag er toen al, die gebieden zullen er buiten gevallen zijn.
Vroege bewoners
Ik kon een lijst uit 1863 vinden van bewoners die woonden in het stukje vanaf de plaats waar nu de Johan van Oldenbarnevelt laan ligt tot de Zonstraat. Het waren vooral warmoeziers (we zouden tegenwoordig tuinders zeggen), en hoveniers, met tussendoor een notabele die er zijn of haar theehuis had. Op een rijtje: de familie Ram – Duim (de locatie van hun huis werd toen nog Maliebaan genoemd; jonkheer Ram was gemeentesecretaris); H Zwaak; H van der Wurff; SD Vonck (opzichter 2e klasse bij de spoorwegen); JA Frietier de Talma; H van Teecklenburgh; W Ströhmsdorffer (kapitein bij het 7e regiment Infanterie); JC Schröter (gepensioneerd kapitein); weduwe Thöne Schot; HJ Van Rossem (hovenier); L van Rooijen; C Oostveen (warmoezier); H Nieuwenhuizen (warmoezier); FL Mollinger (gepensioneerd kapitein); WH Baron van Lijnden; C van Lingen (bloemkweker); Mej AW Liera; J de Koff (bode van het zieken en begrafenisfonds “Let op uw einde”); Weduwe LEA Besier – Cornets de Groot; CP van Assenbergh (huisschilder); en NG van Assenbergh (ook huisschilder).
In 1872 werden de eerste bewoners van het Rozenhofje ook daadwerkelijk genoemd: S Honings, oppasser (Rozenhof I 327); J van t Hooft, stratenmaker (Rozenhof I 323c); en GH Lebbe, stucadoor (Rozenhof I 326). Hoe de nummering in het Rozenhofje precies ging liep heb ik niet kunnen vinden.
Twee jaar later, in 1874, worden er een flink groter aantal genoemd: JF van Appel, schoenmaker I 321: W van Egdom, koetsier (Rozenhof I 323); C Honings, hoedenmaker (Rozenhof I 327); weduwe W Honings (Rozenhof I 327); GA Lebbe, stucadoor (Rozenhof I 326); A Morrieson, metselaar (Rozenhof I 323); E Rijnfrank, timmerman (Rozenhof I 326); K Veldhuizen, koetsier (Rozenhof I 324); JC Weidner, tigchelbakker (Rozenhof I 324), en H van der Wurff, tuinman (Rozenhof I 326).
Ook in de jaren erna woonde er meestal zo’n 10-12 personen (al dan niet met hun kinderen) in het Rozenhofje. Er zijn verbazingwekkend weinig gegevens bekend van de verschillende personen. De uitzondering vormt de familie Rijnfrank, die onder Hugo de Grootstraat 36 uitvoeriger beschreven staat. In 1895 wordt het hele Rozenhofje genummerd onder Maliesingel 26 (wordt later hernummerd tot 36), en dan wonen er: mej C Oostveen, fruitverkoper; W de Goede, werkman; P van Peppel, werkman; G Jochems, werkman; GH Lebbe, metselaar; Th van Rooij, schoenmaker; Weduwe Jaeger; C van Zuijlen, werkman; Weduwe Meijer; A van Muijen, timmerman; H Montfoort, werkman; en Weduwe CJ Bolt-Jansonius. Mevrouw Bolt-Jansonius is er blijven wonen tot haar overlijden in 1931, en was waarschijnlijk de laatste die er wegging.
Ik zal me verder beperken tot de beschrijving van de bewoners van Maliesingel 29 tot en met 64, volgens de huidige nummering. Zoals gebruikelijk is de nummering vele malen gewijzigd. Ik zal later nog eens een overzicht maken van wat er allemaal bericht werd over de bewoners van het Rozenhofje, want er moeten zich een aantal schilderachtige taferelen daar hebben afgespeeld.
Maliesingel 29
Het bouwplan van Maliesingel 29 en 30 werd tegelijk ingediend. Het moet samen een prachtig stel huizen geweest zijn; waarom ooit toestemming verleend is om nummer 30 te moderniseren weet ik niet; ik heb gezocht of er wellicht een brand geweest is maar dat lijkt niet het geval. In ieder geval is op een foto uit 1973 te zien dat 30 al het verbouwde pand is wat het nu ook nog is.
Het stratenplan was in die tijd:
De grond voor de panden werd in 1900 geveild. Het is niet goed na te gaan waar ieder van de aangegeven nummers lagen maar het geeft wel een idee van wat er voor betaald moest worden:
Een foto uit 1925 laat zien hoe mooi de huizen destijds waren:
Het huis op nummer 29 werd gebouwd voor Johannes Albertus Vrijheid (Zutphen 12.03.1858 – Utrecht 29.09.1940). Hij was gepensioneerd militair arts, en werd ingeschreven op 13 juni 1901. Hij was gehuwd met Alida Petronella Georgina Hassink (Amsterdam 03.05.1852 – Utrecht 30.11.1940), en ook diens moeder Anna Catharina Hassink- Graab (Amsterdam 08.05.1823 – Utrecht 17.04.1906; weduwe van Johannes Hendricus Hassink, die koekbakker van beroep was geweest) woonde bij hen, evenals hun dienstbode Gijsberta Hendrina Broekhuizen (Lienden 17.07.1879). De moeder van mevrouw zou het jaar erop op nummer 30 gaan wonen. Johannes en Alida bleven er wonen tot ongeveer 1916. Zover na te gaan kregen ze geen kinderen. Er is verder niet veel over hen te vinden.
Na hen kwam Pieter Wouter Hardebol (Utrecht 24.04.1875 – Voorburg 10.11.1939). Zijn beroep wordt opgegeven als ‘onderdirecteur bank associatie’ maar welke bank dit was is niet goed bekend. Zijn vrouw was Helena Margaretha De Koff (Utrecht 20.11.1873 – Den Haag 11.02.1948), hun kinderen waren Cornelia Margaretha Hardebol (Utrecht 18.08.1901) die geen beroep opgaf en later huwde met een predikant, Jan Rijndert Hardebol (Utrecht 31.12.1905) die bij de militaire politie ging werken, Pieter Wouter Hardebol (Utrecht 20.04.1911), Johannes Hardebol (Utrecht 06.06.1914 – Utrecht 25.04.1915) die in zijn eerste levensjaar overleed, en nog eens Johannes Hardebol (Utrecht 22.03.1916 – Den Haag 27.12.1963) die later bij een verzekeringsmaatschappij ging werken.
Rond 1930 kwam er wonen Afiena He(i)nderika Kiel (Groningen 05.02.1873- Den Haag 05.06.1952). Afiena is een naam die slechts zeer zelden gebruikt wordt als meisjesnaam in Nederland, en die ‘jong hert’ betekent. Alleen voor boten is het een meer gebruikte naam. De familienaam Kiel komt voornamelijk voor in Groningen en (vooral) Friesland. Er is verder in het geheel niet over haar te vinden. Hoe lang ze heeft gewoond op nummer 29 is niet bekend.
Vanaf begin 1941 was een rusthuis gevestigd op 29: huize Irene, voor heren en dames van stand.
Degene die het runde was zuster Annetta Maria W van Miltenburg (Vleuten 25(3?).05.1906 – Velzen 25.01.1979). Ze kreeg zelf geen kinderen. Het rusthuis heeft tenminste tot 1953 bestaan; tot die tijd wordt geregeld in het Utrechts Nieuwsblad vermeld dat er iemand er is gaan wonen of iemand is overleden, zoals CP Fabius, JJM Timmers, Dirkje van Amerongen, Krijn Beversluis etc.
In de Tweede Wereldoorlog hebben vele Joden er gewoond, soms legaal, soms als onderduiker, waarbij ze zorg kregen van de artsen de Jong op MS36 en Stibbe op MS42. Een aantal mensen die op dit nummer ingeschreven waren, waren Joods, zoals Hester Wolff (Meppel 21.03.1865 – Auschwitz 29.10.1942), Henriette Wolff (Steenwijk 18.03.1886 – Theresienstadt 13.10.1944), Isidoor Spanjaard (Borne 26.05.1854 – Vleuten 20.02.1943) en zijn dochter Roza Spanjaard (Utrecht 01.12.1886 – Warnsveld 14.07.1968). We weten niet zeker of Hester vanuit dit huis is gedeporteerd of vanuit een andere woonplaats; van Henriette weten we dat het vanuit een andere locatie is geweest.
Nummer 29 is nu een bedrijfspand.
Maliesingel 30
Nummer 29 en 30 werden tegelijk gebouwd; de bouwtekening werd ingediend in 1900, en wordt getoond onder nummer 29. Waarom het pand zo fors verbouwd is ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp is niet duidelijk.
De eerst ingeschrevene, op 26 oktober 1901, was Everardus van Burkom (Amsterdam 10.06.1847 – Den Haag 18.07.1928) met zijn vrouw Elisabeth Petronella Wilhelmina Hassink (Amsterdam 14.06.1850 – <1928), hun zoon Johannes Hendrikus Van Burkom (Utrecht 09.07.1880 – Apeldoorn 13.05.1967) en hun inwonende dienstbode Abertha Scherpenzeel (Zeist 12.07.1879). Later voegde zich bij hen de moeder van Elisabeth, Anna Catharina Graab (Amsterdam 08.05.1823 – Utrecht 17.04.1906, weduwe van Johannes Hendricus Hassink (Amsterdam 08.05.1823 – Utrecht 17.04.1906). Moeder had ervoor op nummer 30 gewoond, bij haar andere dochter: de twee zussen woonden dus naast elkaar. Johannes werd leraar van beroep, zijn vader Everardus werkte bij de NS. Er is vrijwel niets over hem te vinden. In het zoeken vond ik het gegeven dat hij 37 stappen in de stamboom van Margaret Thatcher zat. Bij doorzoeken blijkt dat men ingewikkelde sprongen via broers en zussen en omhoog en omlaag in stambomen maakt om een dergelijk verband te leggen. Zo is iedereen familie van iedereen…
De familie woonde er lang. Pas rond 1920 wordt de volgende bewoner ingeschreven: Charles Auguste (“Guus”) de Leau (Kepetengan [Java] 30.09.1874 – Voorburg 31.12.1944). Of zijn vrouw Louise Adolfine von Ende (Sroenboeng [Java] 14.07.1876 – Voorburg 30.10.1944) er ook woonde of in Voorburg bleef is niet duidelijk. Het was een bijzonder stel: Louise werd geboren uit een relatie van Gustaaf von Ende (werkzaam bij de tabaksonderneming Soetjen) met een inlandse vrouw, Saridjem, waarbij hij het vaderschap erkende. Toen ze 4 jaar oud was, ging ze naar Nederland en woonde eerst in bij de familie Anemaet – van de Sluis in Breda; die kende de familie omdat deze een luitenant kolonel van de KNIL was geweest. Later ging ze in Voorburg wonen bij Louis JFE von Ende en zijn vrouw Anna Weijnschenk. Guus trouwde met haar in 1896, waarbij bij de bruiloft in Indonesië zowel de bruid als bruidegom niet aanwezig waren omdat ze in Nederland waren. Ze kregen 6 kinderen. Guus was destijds majoor en werd luitenant kolonel van het Oost Indisch leger (KNIL). Hij is een van de weinigen die de militaire Willemsorde kreeg; ik heb niet kunnen vinden waarom. In 1930 woonde hij nog aan de Maliesingel 30 maar hij overleed in Voorburg.
De volgende die ingeschreven staat is in 1940 mevrouw Christina Johanna Helders (Rotterdam 21.03.1889 – ), weduwe van Pieter (“Piet”) Van Vessem [soms geschreven als Vessum] (Kralingen 23.01.1886 – Utrecht 14.01.1932). Christina vormde een tweeling samen met haar broer Jacob, maar Jabob overleed toen hij 9 maanden oud was. Pieter was huisarts in stad geweest, en wordt beschreven als een stille, rustige en vriendelijke man, die graag verder wetenschappelijk onderzoek had gedaan. Één tak van de familie Van Vessem is in de adelstand verheven, maar het is me niet duidelijk of Piet daaronder viel of niet.
Ik vond nog dat latere bewoners waren WLEM Reuser er woonde in 1942 (hij werkte toen bij afdeling rechtszaken van de NS), en de familie Talsma in tenminste de jaren 1943-1945. Meer gegevens ontbreken.
Nummer 30 is nu een bedrijfspand.
Maliesingel 31
De bouwtekening van Maliesingel 31 werd in 1900 aan de gemeente aangeboden. Op de eerdere tekeningen van de buurt is te zien dat op deze plek (plus een deel in de tuin van 32) eerder het tuinhuis stond van notaris Van Loenen. Dus als er plots muurtjes etc opduiken bij tuinwerkzaamheden komen die van vóór 1832!
De eerst ingeschrevene, op 26 oktober 1901, was de familie De Lind van Wijngaarden: Jan Daniel De Lind van Wijngaarden (Zevenbergen 02.02.1862 – De Bilt 23.08.1939), zijn vrouw Alida Helena Beens (Assen 04.04.1865 – De Bilt 20.03.1944) en hun kinderen Cornelis (Oud Alblas 23.09.1892), Margaretha Francina Lydia Maria (Oud Alblas 16.10.1893), Antonetta Willemina (Utrecht 19.08.1896), Jan Daniel (Utrecht 21.02.1898), Gerhard (Utrecht 04.12.1899), Jan Willem (Utrecht 10.09.1901) en hun inwonende dienstbode Antje van der Zee (Ruigahuizen 19.12.1875). Ze zouden later nog een dochter krijgen. Drie van de vier zoons werden arts, een van de dochters werd tandarts. Ze verhuisden weer naar de Buijs Ballotstraat 16 in voorjaar 1904.
Het geslacht De Lind (ook wel De Lint), komt uit de regio Klundert waar het eeuwenlang vooraanstaande posities heeft ingenomen. Na 1853, wanneer de vader van Jan Daniel huwt met Antonetta van Wijngaarden, wordt deze naam bij koninklijk besluit toegevoegd aan de naam De Lind. Ook de acteur Derk De Lint komt uit deze familie. Jan Daniel sr was predikant en theoloog, maar was ook goed met taal en talen.
Begin zomer 1904 kwamen jonkheer Constant Auguste Joseph van Sasse van IJsselt (Den Bosch 19.09.1861 – Utrecht 20.03.1942) en zijn vrouw Marie Victorine d’Aussag(q)uel de Lasbordes (Amarens [Frankrijk] 09.04.1877 – Utrecht 17.04.1960). Hun dochters Marie Julienne Theodora Victorine (Utrecht 11.01.1905 – Utrecht 17.04.1960) en Alexandra Camilla Maria (Utrecht 13.04.1912 – Maastricht 14.03.1977), en zonen Leopold Alexander Maria (Utrecht 24.10.1906 – ) en Theodorik Karel Maria Joseph (Utrecht 30.04.1908 – 14.10.2004) werden er geboren. Later zouden ze nog een zoon Gerbrand Valerius Eduard Maria (Utrecht 19.04.1915 – Vught 16.01.1998) krijgen. De familie Van Sasse van IJsselt is van oorsprong een Utrechtse familie; de stamvader is Gerrit Dircksz Sas ui 1438. In 1739 werd een van de voorvaderen ook heer van IJsselt en werd de naam Van Sasse van IJsselt. Ze werden in 1814 in de adelstand verheven. De meesten waren jurist, en velen bekleden bestuurlijke functies. Kasteel Boxmeer is lange tijd in hun bezit geweest, waarna ze het beschikbaar stelden aan een congregatie die het als een zieken- en verpleeghuis ging gebruiken. Ook Marie Victorine was van adel, en kwam uit een klein plaatsje dat in het departement Tarn ligt. Het kasteel waar zij vandaan komt bestaat niet meer.
Constant was advocaat-fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof; een advocaat-fiscaal is iemand die het openbaar ministerie vertegenwoordigd bij bijzondere gerechtshoven. In feite is het iemand die daar de functie van officier van justitie bekleedt. Constant was tevens lid van Provinciale Staten en lid van de Gemeenteraad van Utrecht
De familie moet rond 1915 weer verhuisd zijn. In 1918 staat er ingeschreven Carolus Theodorus Johannes Dusseldorp (Aarlanderveen 02.04.1878 – Utrecht 03.09.1943). Hij kreeg met zijn eerste vrouw Petronella Maria De Graaf (Gouda 30.07.1879 – Utrecht 07.04.1915 de kinderen Petrus Carolus Theodorus (Utrecht 27.03.1909), de tweeling Carolus Wilhelmus Antonius en Elisabeth Johanna Maria (Utrecht 04.06.1910), Johanna Wilhelmina Elisabeth Clasina (Utrecht 05.09.1911) en Jacobus Hendrikus Jozef (Utrecht 18.02.1914). Met zijn tweede vrouw, Martina Emerentiana (“Tine”) Kuijten (Nieuwkoop 13.05.1888 – Oegstgeest 25.10.1974) kreeg hij een zoon Hendrikus Gerardus Dusseldorp (Utrecht 15.12.1917).
Carolus sr werkte bij de firma Boereboom, de graanhandel aan de Jutfaseweg 101. De graanhandel Boereboom liet het graan malen door de korenmolen De Hoop aan de Jutfaseweg. Die molen werd rond 1930 afgebroken werd vanwege het verder uitbreiden van de Rivierenwijk. De molen was ook bekend als vergaderplaats voor voetbalvereniging Velox.
Rond 1931 kwamen Jacobus Franciscus van Eijkelenborg (Utrecht 30.10.1879 – Utrecht 14.03.1945) en zijn vrouw Catharina Frederica Maria Versteeg (Utrecht 05.05.1881 – Utrecht 11.11.1975) en hun kinderen Johannes Wilhelmus Augustinus (Utrecht 27.10.1908), Paulus Gijsbertus Johannes Maria (Utrecht 09.09.1911) en Lamberta Catharina Maria (Utrecht 01.07.1915). Jacobus sr was in 1896 als klerk bij de NS begonnen en zou tot 1940 er blijven werken, de meeste jaren als commies. Van zoon Johannes vond ik dat hij rechten studeerde en de voorzitter was van de gekostumeerde optocht bij een lustrum van de universiteit. Een voorbeeld hoe men zich uitdoste ziet u hieronder; carnaval is er niets bij!
Maliesingel 31 is ook nu een woonhuis.
Maliesingel 32
Het is moeilijk na te gaan wie de eerste bewoner is geweest van Maliesingel 32 omdat er op het gebied waar Maliesingel 32, 33 en 34 ligt, eerder gebouwen hebben gestaan waarvan we niet met zekerheid weten wie er woonde:
De nummering van de Maliesingel in de 19e eeuw was heel anders en tot nu toe is onzeker of er iemand woonde, bijvoorbeeld tuinders, of dat het wellicht tuinhuisjes waren. We weten dat notaris Van Loenen ongeveer op die plaats een tuinhuisje had, en wellicht is het hetzelfde gebouw, met erachter een schuurtje. Het bouwplan voor Maliesingel 32 werd door de gemeente in 1900 goedgekeurd:
De eerste bewoonster was het echtpaar Vlemming waarvan helaas de heer Vlemming overleed vlak voor de verhuizing of in het eerste jaar dat hij er woonde. Mevrouw Adriana Vlemming-Huisman bleef er daarna 15 jaar wonen. Daarna heeft er jarenlang prof. Jan de Vries gewoond, een bekend wiskundige:
Daarna woonde er enkele jaren Nicolaas Leo Ernest Reisen (Busbach [Duitsland] 15.12.1890 – Utrecht 23.09.1933) met zijn vrouw Helena Aleida van Leuvensteijn (Amsterdam 21.12.1894 – Utrecht 17.08.1983). Zover bekend kregen ze geen kinderen. Hij was de directeur van de Stichtse Glasverzekeringsmaatschappij. Waarschijnlijk kwam het door de glashandel dat daarna gedurende een aantal jaren er de familie van Loon woonde: Hendrik van Loon (Apeldoorn 27.10.1885 – Utrecht 09.11.1954) en zijn vrouw Matje Esselaar (Apeldoorn 10.06.1885– Utrecht 07.04.1951). Ze kregen twee kinderen: Hendrik Joseph (Utrecht 01.04.1913) en Johannes Albert [“Hans”] (Utrecht 20.09.1914). Ze woonden er tot tenminste 1954 toen Hendrik overleed maar het is niet bekend of de zonen er daarna bleven wonen. Hendrik was directeur van de Stichtse Glashandel aan Pieterskerkhof 11, maar ook adjunct directeur van dezelfde verzekeringmaatschappij. Ook zijn zoon Hendrik werkte daar. Een bekend glazenier bij de glashandel was Huib de Ru die een aantal prachtige glas-in-lood ramen er liet maken.
Het gebouw van de Stichtse Glashandel aan het Pieterskerkhof werd enorm verbouw begin jaren 90, en is nu het Schijndelhuis geworden, genoemd naar de architect Mart van Schijndel. Overigens een (prachtig!) huis met erg veel glas erin; of dat expres is gedaan weet ik niet.
Ik heb niet kunnen vinden wanneer in de jaren 80 er precies problemen zijn ontstaan. Maar toen mr. Van Bavel eigenaar was van het huis en het huis langdurig leeg stond, werd het huis gekraakt door 6 jongeren die er vervolgens jarenlang woonden. In 1989 kwam na jaren juridisch touwtrekken de uitspraak van de rechter dat er ontruimd mocht worden, wat toen ook gebeurde, compleet met ME en politiepaarden en een aantal arrestaties:
Maliesingel 32 is nu een woonhuis.
Maliesingel 33
Maliesingel 33 werd rond 1901 tegelijk gebouwd; het bouwplan werd in 1901 aan de gemeente aangeboden. Tussen de bouw en 1940 hebben maar twee families er gewoond, wat opvallend weinig is in vergelijking met de andere huizen aan de Maliesingel.
Als eerste bewoners, op 24 februari 1902, werden ingeschreven Gradus Heinsius (Tiel 23.04.1861 – Utrecht 30.11.1937), zijn vrouw Ges(z)ina Roelophina Stuurman (Kampen 28.12.1864 – Amersfoort 05.01.1954) en hun kinderen Yda Johanna (Utrecht 09.01.1889 – Driehuis 24.04.1974) en Willemina (Utrecht 22.03.1893 – Baarn 18.08.1985), met hun inwonende dienstbode Maria Magdalena Van ’t Schip (Breukelen 15.08.1879). Ze bleven er wonen tot 1919, en verhuisden toen via Den Haag naar Baarn. Willemina ging in 1911 voor een jaar naar Lausanne (Zwitserland) en woonde toen niet op nummer 33. Heinsius is een van oorsprong Vlaamse familie uit Gent die rond 1600 naar Nederland kwam.
Gerardus was kassier en commissionair in effecten en startte later als mededirecteur, samen met Johannes de Ruijter en Willem Slee, de Slee en Heinsius bank. De bank was een spaarbank die in 1907 geopend werd, tbv de Utrechtse middenstand. Het was een coöperatieve bank, en werd in gevestigd in Neude 9. In 1921 fuseerde de bank met de Stichtse Credietbank.
Eind 1919 of begin 1920 kwam er wonen Geert Jan Tholen (Winschoten 08.06.1865 –Utrecht 22.10.1945), zijn vrouw Jantiena Smook (Onstwedde 25.09.1859 – Utrecht 09.09.1944) en dochter Friesina Jantina Tholen (Utrecht 24.12.1901 – Utrecht 06.02.1958), die waarschijnlijk wel alleen tot haar huwelijk in voorjaar 1923 er woonde. Mogelijk heeft de zus van moeder, Eliza Alberta Smook (Onstwedde 13.03.1875 – Zeist 20.07.1959) er ook gewoond, want op eerdere adressen in Utrecht woonde ze in bij de familie. De familie bleef er tot tenminste 1940 wonen. De achternaam Smook komt bijna alleen maar voor in de regio rond Stadskanaal. Samen met zijn broer Derk runde Geert Jan de firma Tholen die vooral bekend werd vanwege tandartsinstrumenten maar ook andere fijne instrumenten maakten. Ze hebben het prachtige pad op de hoek bij de Jutphaseweg laten bouwen wat er nu nog staat.
Nummer 33 is tegenwoordig een woning.
Maliesingel 34
Maliesingel 34 en 35 werden rond 1905 tegelijk gebouwd; het bouwplan werd in 1904 aan de gemeente aangeboden. In de tuin van nummer 34 en wellicht ook een deel van nummer 35 heeft daarvoor het theehuis gestaan van notaris Hendrik Jan van Loenen (22.05.1752 – 23.07.1832). Hij had zijn woonhuis op de hoek van de Jerusalemstraat en Kromme Nieuwe Gracht. Nummer 34 wordt eind 2021 grondig gerestaureerd en opgeknapt; het zou me niet verwonderen als in de tuin nog restanten van de fundering van dit theehuis wordt (of is?) gevonden.
Als eerste bewoners, op 1 mei 1905, werden ingeschreven Willem Hendrik Cox (Batavia 29.11.1861 – Zeist 06.11.1933), zijn vrouw Josina Snellen (Neede 19.03.1867 – Utrecht 08.09.1935), dochter Josina Cox (Deventer 14.04.1888), zonen Willem Hendrik Cox (Deventer 28.04.1889 – Utrecht 14.05.1908), Cornelis Marius Cox (Deventer 06.09.1894), Julius Willem Cox (Deventer 10.03.1897) en hun inwonende dienstbode Marie van Driel (Utrecht 06.10.1886). In voorjaar 1907 verhuisden ze weer naar de Burgstraat. Willem sr was arts. Ze hadden allemaal gewoond op het terrein van Dennendal (onderdeel van de Willem Arntsz Stichting), dat in die tijd nog werd aangeduid met krankzinnigengesticht
Snel erna kwam Jan Isaac Antoni Berend van Roijen (Veendam 31.03.1870 – Ede 03.08.1925), zijn vrouw Magdeltje Hendrika Hellema (Rockanje 05.08.1869 – Renkum 11.05.1960) en hun kinderen Anna Aleida (Rotterdam 02.10.1899 – Wageningen 05.07.1982) en Stephanus Jacobus (Rotterdam 07.10.1901 –Arnhem 28.01.1954). Ze kwamen uit Berlijn en bleven er wonen tot 1912. Jan was de eerste geneesheer directeur van het homeopathisch ziekenhuis, in feite een voorloper van het Oudenrijn Ziekenhuis, dat tot in 1966 op homeopathische basis patiënten is blijven behandelen. . Ook Stephanus werd arts.
Na hen woonde er, tot 1919, Eliza Marinus Susannus Visser (Den Haag 26.10.1860 – Utrecht 19.04.1916) en zijn vrouw Maria Ingenata Van Santen (Leiden 06.09.1870 – ). Ze hadden drie kinderen: Elizabeth (Willemstad 23.10.1891), Paul Marinus (Assen 11.02.1893 – Sumatra 15.03.1942), en Maria Cornelia (Groningen 28.06.1895). Zij bleef er wonen ook toen hij jong overleed. Eliza was majoor bij de genie.
De voornaam Eliza voor een jongen is ongewoon, en als de naam gebruikt wordt, is het niet als eerste naam; de laatste jaren gebeurt het minder dan eens per jaar. Eliza komt uit het Hebreeuws en betekent “God is redding”, maar het kan ook een verkorting zijn van de naam Elizabeth (“God is mijn eed”). De familie Van Sante komt vooral veel voor in de Zaanstreek. Er is een mooie site waar veel gegevens over de familie vermeld staat, inclusief gegevens die terug gaan tot 1664: www.vansante.eu
Gedurende 1 of twee jaar woonde er rond 1920 Adriana Roelandina (“Jeanne”) Schrieke (Alkmaar 12.02.1862 – Amersfoort 10.12.1934). Ze was ongehuwd en kreeg geen kinderen; ze is begraven samen met haar zuster Maatje. In het Utrechts Archief wordt niet vermeld of ze een beroep had.
Vanaf 1923 tot tenminste 1940 weduwe Dingena Van Wieringen (Rotterdam 09.10.1887), weduwe van George Lammerts van Bueren (Utrecht 22.11.1880 – Utrecht 08.02.1923). Hun kinderen waren Johan (Utrecht 04.04.1913), Johanna Willemina (Utrecht 04.02.1915), en de jong overleden Willem (Utrecht 31.03.1917 – Utrecht 25.07.1917). George was een telg uit de bekende zeilmakersfamilie Lammerts van Bueren, die gevestigd was aan het Neude 39, waar de familie aanvankelijk ook boven heeft gewoond.
Het bedrijf startte in 1853, werd groot door het werk van Johan Jurrien Hermanus (Utrecht 26.03.1841 – Utrecht 06.06.1923), de vader van George. Het bedrijf bestaat nu nog steeds (in Loosdrecht), en je kunt er nog steeds terecht voor alles wat met zeilen en dekkleden te maken heeft (“Lammerts van Bueren dekt alles af”). Een andere mooie uitspraak van de directeur in de jaren 70 en 80 is “Als je alle vierkante meters aan elkaar confectioneert, dan hebben we de hele wereld ingepakt”.
Ik vond tot slot dat in de jaren 50 er woonde Derk Jan Velderman (Den Helder 06.03.1909 – Utrecht 24.01.1955), die gehuwd was met Carla Alexandrina Wienecke (Fort de Kock 11.10.1910). Zijn beroep wordt niet genoemd, en ook niet of ze kinderen hadden.
Nummer 34 is tegenwoordig een woning.
Maliesingel 35
Maliesingel 34 en 35 werden rond 1905 tegelijk gebouwd; het bouwplan wordt bij nummer 34 gegeven. In 1933 werd bij de gemeente nog een grote verandering aangevraagd voor nummer 35 maar de tekening ervan is op de site niet toegankelijk.
Als eerste bewoners, op 25 mei 1906, werden ingeschreven Christiaan Wouter Broers (Erp 19.01.1868 – Utrecht 28.11.1922), zijn vrouw Francina Sophia Jacoba Cornelia Broers (Utrecht 27.11.1871 – Amersfoort 24.03.1943), zijn dochters Anna Broers (Utrecht 20.08.1901), Hester Broers (Utrecht 15.05.1905 – Amersfoort 03.07.1944) en zoon Hugo Broers (Utrecht 11.07.1903). Hun inwonende dienstbode was Aaltje van den Ham (Benschop 16.08.1877) en inwonende kinderjuffrouw Barendina Booij (Dubbeldam 20.10.1881). Ze bleven er wonen tot in 1916. Christiaan was arts, specialiseerde zich eerst in de pathologie, kwam te werken in het Militair Hygiënisch Lab, en werd later hoofd van het bacterie lab van het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid dat in 1909 werd opgericht, en de voorloper is van het RIVM. Hij sloeg een aanbod om hoogleraar te worden af, omdat hij zijn werk te belangrijk vond. Naast zijn werk had hij zitting in tal van commissies en besturen. Hij werd beschreven als een “mens met een beminnelijke zachtheid, gedreven door een grote welwillendheid tegenover zijn medemens”.
Vanaf 1917 tot en met 1926 stond ingeschreven Dirkje Elisabeth van Halum (Vleuten 08.01.1864 – Utrecht 15.09.1947), weduwe van Willem Jacobus van der Plaats (Utrecht 24.08.1867 – Utrecht 24.04.1892). Ze wordt pensionhoudster genoemd; het is onzeker of dit op nummer 35 was of op een ander adres. Haar eerste man was erg jong overleden; ze hertrouwde eerst in 1893 met Jan Cornelis Bonnes van wie ze in 1916 weer scheidde, en daarna trouwde ze in 1920 met Ferdinand Richard Pedro (“Naut”) Victor (Amsterdam 10.12.1879 – Amersfoort 14.12.1949). Hij is tabaksfabrikant geweest. Er heeft wel een sigaar bestaan die de naam “Leo Victor” droeg maar of Naut hier iets mee te maken had weet ik niet. V
an 1925 tot 1927 woonde er dr Gijsbertus Godefriedus Johannes (“Gijs”) Rademaker (Den Haag 19.03.1887 – 9.04.1957), met zijn vrouw Maria Josephine Wenceslase Stoltz (Parijs 1896 – Leiden 15.11.1962). Ze kregen geen kinderen. Gijs was arts, werd eerst chirurg en woonde een aantal jaren in Soerabaja, en toen hij terugkwam ging hij onderzoek doen bij prof Magnus wat hem in contact met pof Winkler en de neurologie bracht. Hij werd in 1928 eerst als hoogleraar fysiologie in Leiden, maar toen de hoogleraar Neurologie ziek was, nam hij diens taak ook over, en later werd hij hoogleraar Neurologie. Een dergelijk brede opleiding kwam ok in die tijd niet veel voor! Een bijzonder manie van werken die Gijs initieerde was de neurocinematografie: het vastleggen op film van de manier van bewegen van kinderen en volwassenen met neurologische aandoeningen, en zelfs dat bij dieren. Proefdieren waren speciaal voor hem; hij gaf ze namen en was zeer betrokken bij hun welzijn. Prof Rademaker moet een uitzonderlijk man geweest zijn!
Tussen 1928 en 1935 woonde er Johannes Hendrikus Antonius Stark (Didam 26.07.1894 – Arnhem 23.12.1961) met zijn vrouw Gerda Hildebrandt (Finsterbergen 04.01.1902). Ze kregen drie dochters. Johannes werd directeur van de Hoogovenslakken – en Natuursteenhandelmij NV Rauen, Stark en Co. Het was een groothandel in wegenbouwmaterialen, opgericht in 1931 door Johannes en H Rauen uit Mühlheim. Het hoofdkantoor werd in 1935 verplaatst van de Maliesingel naar Bakkerstraat 62 Arnhem, en de familie verhuisde toen mee.
Vanaf 1929 of 1930 woonde er kort dr Rene Burdet (Haarlem 08.07.1897 – Haarlem 20.08.1941), met zijn vrouw Gracia Elena Carrasco (Billere [Frankrijk] 05.03.1901). Ze waren net, in 1928 getrouwd. Omdat Rene al weer in 1931 benoemd werd als geneesheer verbonden aan de instellingen Meer en Bosch in Heemstede en Bethesda Serapta in Haarlem, vertrok hij in 1931 weer naar Haarlem. In die tijd waren artsen in instellingen bijna altijd basisartsen of huisartsen. Ik kan verder niet veel details over Rene vinden.
Er woonde in die tijd ook AA Pennings op nummer 35, maar er zijn verschillende personen die deze naam hebben en preciezer zijn is niet goed mogelijk. Vanaf 1937 woonde er ook Cornelia Wilhelmina Claris (Rotterdam 05.04.1887 – Amersfoort 03.12.1969), die gehuwd geweest is met Johannes Jeronimus. Ik weet niet wat haar beroep is geweest, en ook verdere details ontbreken. Tegelijk woonde er vanaf 1940 Hendrik Anton Meijling (Borne 19.08.1896 – Utrecht 28.04.1969) met zijn vrouw Elisabeth Anna Hijlkema (Tjalleberd 03.02.1907). Hendrik werkte in 1934 als conservator bij RU Utrecht en werd in 1953 benoemd als hoogleraar in de embryologie van kleine huisdieren. En eindelijk kon ik een keer vinden welk beroep zijn echtgenote had, want dat werd in die tijd bijna nooit genoemd: Elisabeth werkte als gezinsvoogdes voor de vereniging Pro Juventute.
Nummer 35 is tegenwoordig een woning.
Maliesingel 36
Maliesingel 36 werd rond 1900 gebouwd; de opdrachtgever was de eerste bewoner, Jakobus Artz van Asperen. Het Rozenhofje bestond toen nog, dus het terrein werd daardoor aan één zijde afgegrensd. Daarvoor had Johannes wel in 1899 aan de gemeente gevraagd om de as van de straat het Rozenhofje zo te veranderen, dat zijn huis tenminste 6.40 m. van de voorkant van de huisjes in het Rozenhofje kwam te staan. Afstand moest er zijn natuurlijk.
Nog tijdens de bouw werd als verandering het plan ingediend om een ijzeren hek er voor te zetten, op een stenen voet. In 1905 werd er het plan ingediend om een uitbouw toe te voegen. De nummers 36a, b, en verder werden gebruikt om de huizen in het Rozenhofje aan te geven.
Als eerste bewoners, op 25 april 1902, werden ingeschreven Johannes Jakobus Artz van Asperen (Leeuwarden 22.07.1856 – Maartensdijk 15.09.1922) met zijn broer Coenraad Petrus (Leeuwarden 29.11.1852 – Maartensdijk 20.09.1923) en zijn zus Geertruida Margaretha (Leeuwarden 08.05.1859 – Hilversum 07.10.1941). Hun inwonende dienstbode was Johanna Zweers (Baarn 05.07.1861). Ze bleven er wonen tot najaar 1910 waarna ze naar Hilversum verhuisden. Ze zijn alle drie ongetrouwd gebleven, en kregen geen kinderen. Johannes en Coenraad waren directeuren van de Nederlandse Verzekerings Maatschappij.
In het voorjaar van 1911 kwamen er wonen Willem Noordenbos (Hallum 19.06.1875 – Amsterdam 18.08.1954), zijn vrouw Jacoba Cornelia Kapteijn (Groningen 31.05.1880 – Amsterdam 06.10.1960), hun dochters Greta (Groningen 09.07.1907 – Amsterdam 21.07.1925), Catharina Elisabeth (Utrecht 07.04.1909) en zoon Willie (Utrecht 11.08.1910 – Amsterdam 28.03.1990). Ze bleven er wonen tot 1914; ze zouden later nog een dochter Maria Adriana (Rotterdam 10.09.1914) krijgen. Willem en zijn vrouw waren beiden arts; Jacoba was de dochter van de astronoom Jacobus Kapteijn, maar Willem stamde af van een geslacht waarin vele artsen voorkwamen. Hij was overgekomen uit Groningen in 1908 omdat hij benoemd was tot lector in de operatieve chirurgie, en werd in 1913 benoemd in Rotterdam tot in het Gemeentelijk ziekenhuis aan de Coolsingel (hij wilde ook wel weg want hij botste veel met prof Lameris in Utrecht), en in 1920 in Amsterdam als hoogleraar. Hij stond bekend om zijn enorme anatomische kennis. Zijn zoon Wil werd ook arts, en later, in 1965, hoogleraar in de neurochirurgie. Uiteindelijk heeft hij zich vooral met pijnbestrijding bezig gehouden. Hij was ook een bekend zeiler, die twee keer over de Atlantische oceaan trok.
Na het overlijden van haar man werd In 1914 ingeschreven Rudolphina van Nerum (Delft 19.09.1852 – Utrecht 06.12.1932), weduwe van Albert Langerhuizen Van Uven (Hoorn 26.02.1842 – Utrecht 07.04.1913). Ze waren in 1893 getrouwd en hadden samen geen kinderen. Albert was leraar geweest aan de HBS. Rudolphine is er 3 of 4 jaar blijven wonen.
Kort erna kwam In 1918 E Lamberty. Hij bleef er wonen tot 1921, en zou fabrikant zijn geweest. De enige die ik vond is dat Lamberty een soort briketten was in die tijd, maar of dit iets met hem te maken had weet ik niet. De naam Lamberty komt in feite van Lambert, wat weer afkomstig is van “land” en “berht” wat “bright” betekent, dus beroemd. De naam is oorspronkelijk afkomstig uit Duitsland, en werd door de Noormannen meegenomen naar Engeland. Al in 760 is er een aartsbisschop van Canterbury die deze naam heeft.
Daarna, vanaf 1921, werd nummer 36 bewoond door de familie De Jong. Martin Andries De Jong (Breda 01.05.1890 – Auschwitz 19.10.1942) wordt in 1919 ingeschreven als arts en werkt vanuit huis. Hij trouwt met Eveline Marianne Keizer (soms: Keiser) (Eindhoven 15.11.1893), ze krijgen drie kinderen: Lize Berta (“Lita”) (Utrecht 08.07.1916 – 31.08.1973), Leendert Tinus (Utrecht 25.06.1919 – Auschwitz 15.12.1942) en Louise (“Lous”) Eveline (Utrecht 26.11.1926 – Amstelveen 06.08.2020). Een aantal jaren woont ook de moeder van Eveline, Berta van de Waal (Den Bosch 1860 – Utrecht ?1931) bij hen, tot haar overlijden. Martin werd in de 2e WO lid van de verzetsgroep rond dominee GW Oberman (de “Roomse,rode dominee”), had Joodse onderduikers in huis, en deed wat hij kon voor joodse onderduikers. Zijn huis werd wel ‘Rusthuis De Jong’ genoemd. Behalve in zijn eigen huis waren er ook onderduikers op Maliesingel 29 waar hij en zijn schoonzoon Paul Dagobert Stibbe (zie Maliesingel 42) voor zorgden. Ik veronderstel dat de kleine, veelal leegstaande huisjes in het naastgelegen Rozenhofje ook dienst hiervoor hebben gedaan. Hij werd op 18 augustus 1942 opgepakt na verraden te zijn door een infiltrant, en via de gevangenis aan het Wolvenplein, en het huis van bewaring aan de Amstelveenseweg in Amsterdam, werd hij naar Westerbork en daarna Auschwitz gebracht en vermoord. Het hele gezin De Jong wordt eind oktober 1942 gedwongen te verhuizen naar Amsterdam (De Lairessenstraat 162); de echtgenoot van Lita, Paul, gaat mee. Leendert was medisch student, wordt kort daarna opgepakt samen met zijn verloofde Marianne Bakker, en sterft ook in Auschwitz. Paul wordt gevraagd kamparts te worden in Westerbork (zie MS 42), en Eveline en Lita gaan mee naar Westerbork. Later verhuizen ze allen naar Theresienstadt, maar ze overleven de oorlog. Lous was toen nog maar 16 jaar, en kon of mocht niet mee. Ze kwam op de lijst van het ‘Plan Frederikse’ terecht (ik weet niet hoe). De lijst van Frederikse (genoemd naar de secretaris generaal van het ministerie van Binnenlandse zaken) was een lijst van ong 700 Joden die voor de Duitsers “van maatschappelijk belang” waren of in het verleden waren geweest; in feite was dat niet het geval, maar waren het voornamelijk contacten van de opstellers van de lijst, en mensen met eerder een hoge maatschappelijke positie in Ned. Mensen die op die lijst stonden konden eerst thuis blijven maar toen bleek dat opgepakt worden bij een razzia nog steeds een mogelijkheid was, werden de op een aantal locatie geïnterneerd. Lous kwam vanaf dec 1942 in kasteel De Schaffelaar in Barneveld. Later werd de groep toch gedeporteerd naar Westerbork (op 29 September 1943) en vandaar, als groep, naar Theresiënstadt op 4 September 1944 (een klein deel van de groep ging naar Bergen-Belsen). Hoewel ik dat niet terug kon vinden kan het zijn dat ze zich daar gevoegd heeft bij haar moeder, zus en zwager, maar ze kan ook verbleven hebben in de speciale barakken die er voor de ‘Barnevelders’ zowel in Westerbork als Theresienstadt bestonden. Ze overleefde de oorlog, net als de meesten van de mensen van de lijst Frederikse. Ze trouwde met Frits Hoogendijk, kreeg drie kinderen, en had op latere leeftijd toenemend problemen met de verwerking van haar verleden. Haar dochter Oeke Hoogendijk maakte daar een prachtige documentaire over (“Housewitz”, 2021). Met hulp van een andere kleindochter van Martin, Eveline Ehrlich – Stibbe, zijn er in 2011 twee stolperstenen geplaatst voor Maliesingel 36.
Nummer 36 is tegenwoordig een woning.
Maliesingel 36-39 en het Rozenhofje
Maliesingel 38 en 39 werden rond 1910 tegelijk gebouwd; het bouwplan werd in 1909 aan de gemeente aangeboden. Omdat de huisjes aan het Rozenhofje in feite in de weg stonden, moest een list bedacht worden.
Dus werden beide huizen iets meer naar de straatkant gepland en kwam er een laagbouw aan de voorkant tegen het laatste huisje van het Rozenhofje, zonder verdieping erop, maar waardoor je wel het idee kreeg dat het huis er doorliep. De verdiepingen erboven die er nu zijn, werden pas later gebouwd, na 1950 (meer recente verbouwing zijn niet op de site toegankelijk, en kan ik niet laten zien).
Er is een Maliesingel 37 geweest. De eerste bewoner, in 1900, is mevrouw Geertruida Jansonius (Groningen 22.10.1825 – Utrecht 01.01.1906), weduwe van CJ Bolt, met haar dochters Machiena Benninka Bolt (Roosendaal 19.04.1850), Alida Albertina Bolt (Roosendaal 08.08.1851) en Maria Geertruida Bolt (Arnhem 29.11.1856), met hun inwonende dienstbode Maria van den Broek (Breukelen 02.02.1884). De familie verhuisde in voorjaar 1908 naar de Hugo de Grootstraat 28bis, en wordt daar in meer detail beschreven. Daarna komt Nicolaas Wolbertus Burlage (Rotterdam 09.08.1868 – Den Haag 01.06.1927) met zijn vrouw Cecilia Petronella Carolina Nederbragt (Oegstgeest 24.06.1875 – Den Haag 07.09.1954) en hun kinderen Nicolaas Wolbert Karel Burlage (’s Gravenzande 06.12.1897) en Karel Matthew Burlage (Den Haag 07.12.1900 – Zoetemeer 07.08.1962). Nicolaas was hoofd verkoop van een rijwielfabriek. Ze kwamen vanuit de Johan de Wittstraat 8, waar ze maar kort hadden gewoond, en gingen in 1910 naar het Stationsplein.
Op nummer 38 staat in het archief eerst ingeschreven Johannes van Halteren (Schoonhoven 18.09.1854 – Utrecht 08.12.1905), zijn vrouw Anthonia Martina Wilhelmina Vermeer (Utrecht 20.09.1861 – 21.02.1902), en hun kinderen Wilhelmina Anthonia van Halteren (Schoonhoven 18.04.1887 – Utrecht 21.02.1902), Tonia Hermana Jocoba van Halteren (Schoonhoven 23.05.1888), Johanna Antoinette van Halteren (Schoonhoven 18.09.1891) en Dina Maria van Halteren (Schoonhoven 05.12.1895). Later werd er geboren Hermanus Jacobus van Halteren (Utrecht 21.02.1901). Johannes deed in goud en zilver.
Op nummer 39 staat ingeschreven Arnold Martinus Johannes Fock (Utrecht 19.06.1846 – Utrecht 22.04.1901) met zijn dochter Johanna Cornelia Fock (Utrecht 16.10.1884 – Driebergen 27.05.1939). Arnold was fotograaf van beroep. Toen vader stierf verhuisde Johanna ook, en kwam er wonen Diderikus Johannes Smits (Culemborg 06.12.1862 – Utrecht 29.06.1911), met zijn vrouw Lodewina Margaretha De Grood (Utrecht 06.04.1874 – Utrecht 11.11.1945) en hun kinderen Petrus Bernardus (Utrecht 17.06.1897), Barend Anthonius (Utrecht 21.12.1899), Diederikus Johannes (Utrecht 09.09.1901), Hermina Jacoba (Utrecht 01.11.1902), Cornelia Johanna Maria (Utrecht 22.12.1904) en de moeder van moeder, Hermina Jacoba van Halteren (Schoonhoven 28.02.1828 – Amersfoort 15.08.1912), weduwe van Petrus Cornelis De Grood (Utrecht 1826 – Utrecht 14.10.1878). Arnold was muzikant van beroep. Ik schat dat moeder’s moeder familie was van de familie op nummer 38, en ze daarom hier kwamen te wonen. De hele familie verhuisde voorjaar 1905 weer. Daarna kwam Willem van den Broek (Utrecht 16.06.1854 – Utrecht 29.03.1926), zijn vrouw Lidia Jacoba van ’t Riet (Utrecht 12.11.1854 – Utrecht 20.02.1932) en de nicht van Willem, Johanna Geertruida van den Broek (Utrecht 29.05.1890). Willem en Lidia kregen geen kinderen. Willem was zonder beroep maar had eerder in boter en kaas gehandeld.
Maar: deze families woonden allemaal in het Rozenhofje waar de nummering aanvankelijk niet allemaal nummer 36 was met een extra aanduiding, maar ook nummer 37, 38 en 39 werd gebruikt. De bewoners van het Rozenhofje komen later aan bod, hier wordt alleen genoemd de bewoners van de huizen die ook nu nog aan de Maliesingel staan, en die bij de hernummering nummer 38 en 39 kregen. Het nummer 37 is bij die hernummering verdwenen.
Maliesingel 38
De eerste bewoners in het net gebouwde nummer 38 waren op 1 nov 1910 Johan Ernst Lodewijk Kraft (Den Haag 22.08.1855 – Utrecht 07.11.1926), en zijn vrouw Petronella Johanna Bernardina Alida Mol (Naarden 26.06.1864 – Nijmegen 18.02.1944). Ze woonden er met hun kinderen Conrada Lucretia Kraft (Utrecht 13.06.1892 – Zelhem 23.04.1971), Jenny Maria Kraft (Utrecht 24.02.1895 – Utrecht 23.11.1977), Maria Frederika Kraft (Bergen op Zoom 06.04.1900 – Soesterberg 23.12.1968), Bernhard Daniel Ernst Kraft (Arnhem 14.01.1905 – Amsterdam 05.01.1982) en hun inwonende dienstbode Gesina van El (Arnhem 23.07.1890). Ze hadden eerder een zoontje Gerard verloren in 1891 op de leeftijd van 7 maanden. De familie kwam uit Arnhem, en ze bleven er wonen tot in 1924, waarna ze verhuisden naar de Emmalaan. Johan was “dirigerend officier” van de Gezondheidszorg in het leger, en werd later directeur van het Militair Hospitaal. Ook dochter Conrada werd arts.
Oorspronkelijk zat het Militair Hospitaal aan de Springweg in Utrecht, in de gebouwen die nu grotendeels Grand Hotel Karel V vormen. Het was groot, en had 500 bedden. Het heette toen het Groot Rijks Hospitaal ter Lering, wat later veranderd wrd in Rijks Hospitaal ter Instructie. In 1940 ging het over in het Militair Hospitaal Dr A. Mathijsen, gelegen aan de Joseph Haydnlaan 2, en genoemd naar Anthonius Mathijsen (de man die in 1851 het gipsverband uitvond). In 1991 fuseerde het met het Marine Hospitaal van Overveen en werd het het Centraal Militair Hospitaal aan de Lundlaan in Utrecht.
Daarna, op 29 december 1924, werd nummer 38 betrokken door de personeelsvereniging van de Ns die er haar TBC bestrijding en enkele kantoren in huisvestte. Het consultatiebureau bleef er tot tenminste 1940. Waarschijnlijk woonden er ook nog enkele mensen in het pand. Genoemd worden mejuffrouw Jacoba Hendrika Hogenkamp (Deventer 15.03.1877 – Oosterhout 08.12.1950) die verpleegkundige was maar in die tijd hoofd-enquetrice van het consultatiebureau werd. De eerste directeur was Andries Johannes Oomen (Den Haag 03.12.1891 – Vught 09.03.1970) heeft zover ik kon vinden er nooit gewoond. Tussen 1935 en tenminste 1940 was Jan Johannes Arlar (Jutphaas 01.08.1892 – ) er conciërge en ik verwacht dat hij er tegelijk woonde, waarschijnlijk samen met zijn vrouw Maria Johanna Albert de (la) Bruhéze (Putten 09.10.1893 – Utrecht 09.02.1946). Ze hadden geen kinderen. De naam Albert de(la) Bruheze komt vooral in de regio rond Baarle Nassau voor.
Maliesingel 39
De eerste bewoners in het net gebouwde nummer 39 waren op 4 april 1911 Pieter Godefridus Adriaan Gerlings (Amsterdam 04.11.1878 – Amsterdam 08.02.1957), zijn vrouw Johanna Cornelia Polvliet (Haarlem 09.09.1878 – Amsterdam 13.03.1969), hun kinderen Pieter Godefridus Gerlings (Utrecht 11.02.1902), Geertruida Adriana Gerlings (Utrecht 25.08.1904), Adriaan Marius Gerlings (Utrecht 23.04.1909) en hun inwonende dienstbode Hendrika Cornelia Maria van Bemmel (Driebergen 15.02.1887). Pieter was de directeur van de Nederlandse Crediet Vereniging. Ze woonden er tot 1917.
In 1918 kwam er wonen, tot 1940, Ludovicus Cornelis Franciscus Marie Smulders (Utrecht 12.10.1884 – Utrecht 1961) machinefabrikantgehuwd met Elisabeth Anna (“Betty”) Halewijn (Soekaboemi 06.08.1894 – Utrecht 10.06.1966), hun dochter Agnes Maria Therese Smulders (Utrecht 26.07.1915 – Bilthoven 15.01.2013), zoon Maximiliaan Maria Smulders (Utrecht 02.04.1917), zoon Paulus Maria Smulders (Utrecht 05.09.1918 – Middelbeers 20.06.1992) en dochter Caecilia Maria (“Ciel”) Smulders (Utrecht 03.07.1920 – Nijmegen 16.06.2016).
Ludovicus was ingenieur en werd directeur van de NV Utrechtse Machine Fabriek Frans Smulders. Dat bedrijf zat aan de Croeselaan 20 (in de oude nummering was het nummer 6). De fabriek is in 1929 bij een brand grotendeels vernield.
Mogelijk deel tegelijk met de familie Smulders, of anders kort erna, kwam er wonen Maurits Cornelis Goldschmeding (Amsterdam 05.04.1887 – Utrecht 09.10.1942) met zijn vrouw Jacoba Bakker (Weesp 08.11.1884 – Utrecht 18.03.1969). Ze waren in 1929 getrouwd en hadden samen geen kinderen. Hij was inspecteur van de verzekeringsmaatschappij Zwolle. De familie Goldschmeding is natuurlijk vooral bekend vanwege Frits Goldschmeding (Amsterdam 02.08.1933) die het uitzendbureau Randstad startte, en inmiddels de rijkste Nerderlander is. Frits is een achterneef van Maurits.
Het is niet duidelijk op welk moment nummer 38 en 39 bij elkaar gevoegd werden, en er een verdieping gezet werd aan de linker zijde van nummer 38. Nummer 38 is tegenwoordig een bedrijfspand, samengevoegd met nummer 39 maar later ook met nummer 40.
Maliesingel 40
Maliesingel 40 werd rond 1900 gebouwd. Het bouwplan is helaas niet beschikbaar op de site van het Utrechts Archief. Er is later veel aan veranderd zodat de oorspronkelijk bouw nauwelijks nog terug te zien is. Jammer dat de gemeente dat ooit toestond. Of er daadwerkelijk twee deuren zijn geweest, een voor 40 en een voor 40bis, weet ik niet zeker.
Als eerste bewoners, op 26 oktober 1901, werden ingeschreven Engelina Maria Magdalena Klonne (Amsterdam 20.01.1830 – Amersfoort 27.04.1917), weduwe van Clemens Südkamp (Lohne [Oldenburg] 20.02.1824), en haar dochter Susanna Maria Theodora Südkamp (Amsterdam 09.10.1854 – 17.10.1936), met als inwonende dienstbode Catharina Quik (Maarseveen 27.09.1880). Het echtpaar had nog twee zonen, Franciscus en Bernard, maar die woonden toen niet meer bij hen . Iets na de familie Klonne werden ingeschreven Lucas Slotemaker (Den Bosch 30.09.1831 – Baarn 21.04.1915) en zijn vrouw Catharina Susanna Maria Schim van der Loeff (Den Bosch 24.02.1840 – Utrecht 08.01.1907). Hun kinderen Jacoba en Cornelia woonden toen niet meer bij hen.
Beide gezinnen woonden er maar kort, tot mei 1903, zodat ik denk dat dit een tijdelijke bewoning was. Clemens was winkelier geweest, een van de vele Duitsers die in de 19e eeuw vanuit Oldenburg naar Nederland kwam (Clemens kwam in 1850), samen met families als Dreesmann, Kreymborg en Brenninkmeijer. Voor vertrek uit Duitsland was hij tapper geweest. Hij heeft eerst in Amsterdam gewerkt; wanneer hij naar Utrecht kwam is niet geregistreerd. Hij moet voor 1894 overleden zijn maar een exacte datum is niet te vinden.
Lucas was gepensioneerd predikant; zijn laatste standplaats was Roosendaal. De naam van zijn vrouw is bijzonder: Schim van der Loeff is in twee tempi ontstaan: de naam Van der Loeff ontstond in de regio Rotterdam rond 1659 toen Steven Lubbertsz als achternaam Loef(f) kreeg. Een van zijn nazaten huwt in 1776 met Elisabeth Schim. Er komen in de familie een groot aantal bestuurders voor, maar vooral ook predikanten en advocaten. Ze werden in 1913 in de adelstand verheven.
In de zomer van 1903 kwam er wonen Antonius Jacobus Petrus Josephus Netten (Alkmaar 21.05.1875) met zijn vrouw Jansje Fuijt (Utrecht 28.10.1873). Later werden er geboren hun dochters Elisabeth Maria (Utrecht 25.08.1905) en Jeanne Jacoba (Utrecht 17.09.1907). Ze verhuisden in de zomer van 1908 naar Den Haag.
Daarna kwamen Maria Südkamp en Engelina Klonne er weer terug. Ze bleven eerst een aantal jaren alleen er wonen, daarna, in voorjaar 1909, voegde zich bij hen als ‘inwonend’ de familie Philippi: Karel Philippi (Culemborg 29(?27).10.1829 – Utrecht 06.09.1912), zoon Johannes Alexander Philippi (De Bilt 11.06.1878 – Utrecht 22.04.1938), en dochter Cecilia Geertruida Philippi (Culemborg 13.07.1867 – Tilburg 22.01.1949). Karel was gehuwd met Catharina Kemmerling (Wageningen 26.07.1837 – Utrecht 13.08.1893) en samen kregen ze ook 10 andere kinderen van wie er 6 in de eerste 3 levensjaren overleden. Zij gingen weer weg eind 1910. Johannes en Alexander (een van de andere kinderen) waren pettenmaker bij Van Leer. Johannes maakte vooral militaire petten. Hij werd later kleermaker. Karel was stoelenmatter geweest.
Hun plaats als inwonend bij de familie Südkamp werd ingenomen door Dina Geertruida Maria Overwijn (Utrecht 28.11.1870 – Utrecht 26.03.1939), die sinds 1902 wees was en op zichzelf woonde, maar zij ging al weer weg in voorjaar 1911. Ik ken haar beroep niet. Ze is nooit gehuwd en kreeg geen kinderen. Daarna kwam Anna Maria Bernardina Flinker (Nieuwe Pekela 13.04.1874 – Oude Pekela 19.03.1945). Ook deze laatste bleef kort, tot zomer 1912. Tot 1912 woonde ook Engelina Klonne er nog, en Susanna Südkamp bleef er wonen tot 1923.
In 1913 voegde zich bij hen JB Bosma, toen nog hoofdinspecteur bij de Hanzebank. Later, in 1921, zou hij ook directeur worden. Waarschijnlijk heeft hij er drie jaar gewoond. De Hanzebank was opgericht in 1904, met als doel de kleine middenstander krediet te verlenen. Het was een bank voor katholieken maar werd later gedwongen ook niet-katholieke klanten te accepteren. Vooral in Noord Brabant was de bank groot, het hoofdkantoor zat dan ook in Den Bosch. De bank ging in 1923 failliet: het bleek dat jarenlang valse jaarcijfers waren geproduceerd . De directeur is daar ook voor verantwoordelijk gehouden. De kleine spaarders waren hun geld kwijt. Er is een prachtig straatlied op gemaakt:
In 1915 woonde er Pieter Godefridus Adriaan Gerlings (Amsterdam 04.11.1878 – Amsterdam 08.02.1957) met zijn vrouw Johanna Cornelia Polvliet (Haarlem 09.09.1878 – Amsterdam 13.03.1969), zonen Pieter Godefridus (Utrecht 11.02.1902) en Adriaan Marius (Utrecht 23.04.1909), en dochter Geertruide Adriana (Utrecht 25.08.1904). Pieter was directeur van de Nederlandse credietvereniging
Tussen 1916 en tenminste 1918 woonde er Herman Timme. Ik heb niet met zekerheid kunnen achterhalen wie hij is geweest. Het is wel zeker dat hij vertegenwoordiger is geweest in kasregisters, en in het bijzonder het Cord H van Erk kasregister.
Van 1923 tot 1928 woonde er ook de familie Matser: Cornelis Matser (Utrecht 07.10.1898) die als beroep opgeeft “correspondent”, maar het blijft onzeker wat dit precies heeft ingehouden; zijn broer Evert Matser (Utrecht 25.08.1897) die ambtenaar was bij de Nationale Bank; en hun moeder Christina Wilhelmina Gerritsen (Ellecom 16.07.1860 – Utrecht 05.09.1943) die weduwe was van Willem Matser (Velp 30.12.1862 – Utrecht 13.03.1921). Willem was koetsier geweest, een beroep dat meer in zijn familie voorkwam. De naam Matser is er een die vooral in de regio van Rheden veel voorkomt.
Wellicht daarna maar ook deels tegelijkertijd, woonde er gedurende een paar jaar (tenminste van 1923 tot 1925) M Versteeg jr. Er zijn in het Utrechts archief 48.661 verwijzingen naar personen die Versteeg heten, en zonder meer gegevens is niet te achterhalen wie hij precies is geweest. Ik weet dat hij directeur was van de NV Lakenhandel Utrecht maar die is in 1923 al opgekocht door de Arnhemse fabrikant Van Oostveen NV, waardoor ik hem in feite niet goed kan plaatsen.
In die jaren woonden er ook Gerard Bastiaan van Glabbeek (Culemborg 17.05.1888 – 1970) en zijn vrouw Huberta Cornelia van Wiggen (Culemborg 20.12.1888). Of hun kinderen toen nog bij hen woonde is niet zeker. Gerard was aanvankelijk zagenslijper en werd later machinaal houtbewerker
Daarna kwam er wonen, tenminste tot 1930, Gerard Jan Uit den Boogaard (1878 – Utrecht 09.12.1959). Zover ik kon vinden is hij nooit getrouwd geweest. Hij is gedurende een lange periode (vanaf de start in 1914 tot 1937) directeur van de Jan van Nassau kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen 1926 – 1930 40. De kweekschool was gestart in 1914 aan de Nieuwe Gracht 94 (dat deel van de Nieuwe Gracht wordt “Onder de Linden” genoemd), daarna vanaf 1925 in het Maliehuis, en weer later, in 1966, is de school gevestigd aan der Vogelsanglaan 1. Het cursusgeld bedroeg in 1919 40 gulden; per jaar wel te verstaan.
Er heeft ook kort gewoon, rond 1930, HJ Reijnders. Hij was gemeente ambtenaar; veel meer is er niet met zekerheid over hem te vinden.
Ook woonde er de familie Rickermann: eerst Sibilla Kluth (Rommerkirchen 24.05.1874 – Utrecht 29.08.1927), weduwe van Bernard Anton Rickermann (Langerich 20.11.1868 – Utrecht 27.11.1921), maar na haar overlijden bleven de dochters Christine Francisca Maria Rickermann (Utrecht 08.06.1902 – Nijmegen 07.07.1973) en Maria Francina Sibilla Rickermann (Utrecht 05.08.1910) er nog enkele jaren wonen. Bernard was coupeur geweest, en was degene geweest die al in 1898 begon met lesgeven in knippen en naaien, wat uitgroeide tot de Utrechtse modevakschool. De modevakschool zat op de hoek van de Kromme Nieuwe Gracht met de Nieuwe Gracht na aanvankelijk in Predikheerenkerkhof 2 gezeten te hebben; in 1932 verhuisden ze naar Maliesingel 40. Het is niet duidelijk hoe lang ze daar gezeten hebben.
Hendrik Felix Lambertus van Rijnberk (Vianen 30.03.1893) en zijn vrouw Grietje Veenstra (Leeuwarden 04.08.1898) zijn de laatsten van wie ik met zekerheid kon vaststellen dat deze op nummer 40 woonde. Hij was koopman maar liet zich de jaren erna inschrijven als directeur van de “NV Groothandel in rookartikelen”. Ze woonden er tenminste van 1935 tot 1940.
Maliesingel 40bis
De eerst ingeschrevene op 40bis was Adriana Christina Paulina Luchtmans (Scherpenzeel 23.08.1836 – Utrecht 25.04.1906) met haar dienstbode Maaike (Hei en Boeicoop 01.11.1877). Ze bleef er wonen tot haar overlijden. Zover me bekend is ze nooit getrouwd geweest en kreeg ze geen kinderen. Ze zal ongetwijfeld familie geweest zijn van de bekende drukkers familie Luchtmans, die eeuwenlang de belangrijkste uitgevers van boeken waren in Nederland (het bedrijf bestaat nu nog steeds onder de naam Brill). .
In 1907 kwam er wonen Jan Jacob Zuidweg (Fort Bath en Bath [het latere Rilland Bath] 01.11.1859 – Den Haag 12.11.1927) en zijn vrouw Francoise Catharina Ragut (Sas van Gent 16.08.1860 – Dordrecht 06.01.1944). Ze kregen geen kinderen. Ze verhuisden in voorjaar 1910 naar Maliesingel 70 waar ze ervoor ook al gewoond hadden. De achternaam Ragut komt in Nederland maar weinig voor, eigenlijk is er alleen in Zeeland met een tak in Den Haag. De bekende Ragut is Willem Ragut die politieagent was en door Hannie Schaft in 1944 werd geliquideerd op verdenking van collaboratie. Jan Jacob was inspecteur bij de NS. Veel meer is er niet over hem te vinden.
Daarna kwam er Jacob Dutry van Haeften (Haaften 03.10.1835 – Nijmegen 12.03.1922). Hij was getrouwd maar zijn vrouw Jacoba Petronella Andrea Beijerman (Rotterdam 05.11.1946 – Leiden 12.11.1913) woonde al sinds 1903 in Leiden. Ik vond geen officiële scheiding aangegeven maar uit elkaar gaan zonder echt te scheiden gebeurde in die jaren wel vaker. Ze hebben samen drie dochters en een zoon gekregen. Ik denk dat hij tot 1912 er is blijven wonen. Jacob was destijds raadsheer geweest bij het Gerechtshof in Leeuwarden.
Daarna, rond 1913, kwam er wonen Henriette Charlotte Kersten (17.04.1853 – Zeist 18.10.1944), weduwe van Jacobus van Lohuizen (Epe 05.11.1854 – Epe 17.08.1904), en hun dochter Louise Bernardine van Lohuizen (Epe 27.07.1893 – Oosterbeek 03.01.1986). Die laatste verhuisde naar ’s Gravenmoer toen ze in 1922 trouwde met Marinus Koert. Waarschijnlijk bleef Henriette er tot 1925 wonen. Jacobus was directeur geweest van de tingieterij in Vaassen (inmiddels Royal Vaassen geheten).
In 1925 kwam vanuit de Bilt over Cornelis Frederik Moot (Utrecht 15.10.1865 – Beilen 14.07.1931) met zijn vrouw Maria Petronella Vermaak (Jutphaas 21.05.1868 – Zeist 23.03.1946). Ze kregen samen een dochter, Johanna Maria Moot (Den Haag 20.02.1897). Cornelis was inspecteur geweest van de Nederlandse spoorwegen.
In 1926 of 1927 kwam er wonen Jitske Jurjens Dijkstra (Bergum 13(?02).05.1863 – Kollumerland 05.07.1941), weduwe van Andries Bijlinga (Leeuwarden 22.02.1854 – Leeuwarden 22.11.1912). Ze hadden samen 5 zonen en twee dochters gekregen.
Hendrik Koens (Brouwershaven 22.01.1882 – Winschoten 01.03.1945) kwam er daarna wonen (hoewel niet uit te sluiten is dat gedurende enige tijd meer mensen tegelijk er woonden). Hij woonde er in ieder geval van 1930 tot 1932. Hij was getrouwd met Johanna Antonia Oskam (Den Haag 16.12.1881 – Winschoten 16.06.1945). Beiden werkten bij de posterijen, ik schat dat ze elkaar ook zo ontmoet hebben. Hij was referendaris bij de posterijen.
Ik kon nog vinden dat de familie OM Koster en H Flipse er in de jaren 50 woonden, maar verdere data ontbreken.
Nummer 40 is tegenwoordig een bedrijfspand, samengevoegd met 38 en 39.
Maliesingel 41
Maliesingel 41 en 42 werden tegelijk gebouwd. Het bouwplan werd in 1901 ingediend.
Als eerste bewoners, op 5 april 1902, werden ingeschreven Hendrik Joannes van Hoorn (Bergum [Tietjerksteradeel] 12.02.1860 – 11.03.1947), zijn vrouw Jeannette Constance Louise Agnes Janssen (Rotterdam 05.02.1863 – Den Haag 29.01.1949), hun zoon Hendrik Johan Ernst van Hoorn (Utrecht 05.05.1890) en hun inwonende dienstbodes Emma Fokkenrood (Breukelen 26.12.1875) en Marie Virginie Overbeek (Utrecht 17.11.1883). Nadien is het verloop in dienstbodes erg hoog geweest. Ze vertrekken in 1914 naar Den Haag, en in 1935 naar Chicago.
De vader van Hendrik was predikant in Bergum, Hendrik zelf werd ingenieur bij de NS; zijn zus Anna Maria trouwde met Jan Schroeder van der Kolk die Rijks Hoofdinspecteur voor de NS. Veel meer is er niet over hem te vinden, ook vanwege zijn vertrek naar de VS.
Daarna, rond 1915, komt er wonen Willem August Becker (Diemen 19.10.1886 – Breukelen 19.01.1967) met zijn vrouw Wilhelmina Susanna Goedhart (Arnhem 19.08.1888 – Arnhem 25.02.1980) en dochter Winnie Augusta Becker (Utrecht 14.04.1912). Het echtpaar zou in 1920 scheiden maar Willem zou er blijven werken tot 1926. Hij was tandarts, had eerder aan de Wittevrouwensingel 29 gewerkt en zou later in Maliebaan 19 gaan werken. Hij was een van de mensen die er voor zorgde dat ziekenfonds patiënten allemaal ook naar de tandarts in Utrecht konden gaan.
In 1926 wordt Lubbertus Johannes Walvius (Marum 17.02.1890 – Amsterdam 13.07.1964) uit Heerenveen voorgedragen om als leraar aan de Gemeentelijke HBS te komen werken, en hij verhuisd daarom naar Utrecht en komt te wonen op Maliesingel 41, samen met zijn vrouw Roelina Lolkje Geertruida Mensema (Opende [Grootegast] 17.02.1888 – Assen 16.11.1959). Hij gaat in 1931 weer naar Amsterdam omdat hij dan al weer daar als leraar benoemd wordt. Hij is dan inmiddels in 1930 gescheiden, wat wellicht mede een reden is voor de snelle verhuizing, en zal in 1932 trouwen met Rigtje Taconis (Joure 09.08.1908 – Laren 19.06.2003). Ze krijgen later twee kinderen: Margaretha Rigtje (Amsterdam 28.07.1936; zij zou trouwen met S van der Spoel) en Lubbertha (‘Berthe’) Johanna (Amsterdam 27.06.1939 – Doorn 13.12.2003).
Vanaf die tijd eind 1931 – begin 1932 woont er de familie Van Arkel die er tenminste tot 1955 blijft wonen. Enoch Jan van Arkel ( Jutphaas 20.08.1887 – Utrecht 01.06.1954) is gehuwd met Johanna Maria Oostendorp (Bemmel 12.09.1889 – Utrecht 17.11.1955). Ze hebben een aantal kinderen maar ik kon maar van een paar gegevens vinden: Elisabeth Jantien (Jutphaas 19.02.1919), en Everdina (“Tiny”) Alberta van Arkel (? – Delft 12.10.196(6?)8). Eerder hadden ze een kind Jan (Jutphaas 1915 – Utrecht 11.10.1916) verloren.
Enoch is een bijzondere voornaam die in het Hebreeuws ‘gewijde’ betekent. Vroeger kwam hij vooral voor bij mensen uit Zeeland. Tegenwoordig vind je de naam ook bij mensen it Ghana. Enoch is fabrikant van dakpannen en stenen aan de Vaartse Rijn straat, bij de Verlengde Hoogravenseweg (vlak bij de fabriek van Mijnlieff die op Maliesingel 46 woonde). De steenfabriek werd in 1966 verplaatst naar Montfoort.
Nummer 41 is ook nu een woonhuis.
Maliesingel 42
Maliesingel 41 en 42 werden tegelijk gebouwd. Het bouwplan wordt bij nummer 41 getoond. Er moet een belangrijke verandering in 1929 zijn aangebracht maar dit plan is op de site van het Utrechts Archief niet beschikbaar; mogelijk is dit het aanbrengen van de twee ramen op de begane grond geweest, maar het kan ook zijn dat het huis geschikt gemaakt werd om door meer personen te bewonen omdat in die tijd er een pensionhoudster in trok. Nog weer later zijn de dakkapellen aangepast bij nummer 41; die van 42 zijn nog wel origineel.
Als eerste bewoners, op 20 december 1901, werden ingeschreven Johan Charles Arthur Drabbe (Bergen op Zoom 30(?21).07.1865 – Almelo 24.04.1952), zijn vrouw Christina Louisa barones van Heeckeren van Brandenburg (Banjoemas 29.10.1870 – Den Dolder 28.09.1940) met hun dienstbode Wilhelmina Verdaasdonk (Bergen op Zoom 03.10. 1867). Ze vertrokken weer alle drie in voorjaar 1904 naar Arnhem. In 1924 is het echtpaar gescheiden en zover ik kon vinden kregen ze geen kinderen. Johan was toen kapitein van de artillerie, werd later majoor, maar staat ook te boek als amateur kunstschilder; er is helaas geen werk van hem bewaard gebleven dat makkelijk op het internet toegankelijk is. Christina was van adel. Het geslacht Van Heeckeren bestaat uit een aantal takken en komen allemaal uit de Achterhoek; de stamvaders komen uit de regio Ruurlo.
Daarna kwam in 1904 Cornelis Willem Dresselhuijs (Culemborg 22.10.1877 – Den Haag 1944) met zijn vrouw Christine Henriette Tijdeman (Tiel 10.01.1882 – Utrecht 03.06.1933) en hun dochter Henriette (Perth [Australe] 11.01.1904). Later werd er hun zoon Pieter Herman Adriaan (Utrecht 15.07.1905) geboren, waarna ook een kinderjuf bij hen introk, waarna nog een dochter geboren werd, Marie Johanna (Utrecht 22.01.1907 – Amsterdam 19.05.2004). Jaren later kreeg het echtpaar nog een zoon, Hendrik Coenraad Dresselhuijs ( 16.08.1913). Ze vertrokken allemaal weer naar Tiel in zomer 1907.
Cornelis was sigarenfabrikant. Zijn vader had geld vergaard in de Verenigde Staten, en was medeoprichter van de Sigarenfabriek Trio, wat later de NV Vereniging van Hollandse Sigarenfabrieken werd. De Triosingel in Culemborg herinnert nog aan de sigarenfabriek.
Marie zou later bekend worden als Mary Dresselhuijs, een actrice die een groot aantal rollen speelde op toneel, TV en films.
Na hen kwamen Carolina Bernardina Niermann (Vechta, Oldenburg [Duitsland] 12.04.1859 – Aerdenhout 29.01.1936), weduwe van haar neef Carl Arnold Hoijng (Vechta 11.02.1837 – Utrecht 19.09.1896). met haar stiefdochter Carolina Henriette Hoijng (Utrecht 04.07.1883 – Cloppenburg, Oldenburg [Duitsland] 20.06.1961) en zoon Frederik Willem Hoijng (Utrecht 14.09.1890 – Amsterdam 25.07.1962) en stiefzoon Anton Frans Hoijng (Utrecht 25.10.1884 – Utrecht 20.03.1947). Later, in 1911, voegde zich bij hen stiefdochter Berta Henriette Leonore Hoijng (Utrecht 06.03.1871 – Utrecht 20.03.1954). De familie verhuisde in 1912 weer naar Den Haag.
Het is bijzonder dat Carl in 1892 zijn leven heeft opgetekend. Het is te lezen op de site hoyng.info. Zijn vader was de burgemeester van de Duitse gemeente Vechta en veearts. Hij is in 1852 naar Nederland gekomen; het is opvallend dat vanuit Oldenburg in die tijd een hele serie handelaren naar Nederland kwamen zoals de familie Kreymborg, Brenninkmeyer en Cloppenburg. Hij kwam eerst te werken bij de Winkel van Sinkel, daarna bij de firma Wille. Die had op Stadhuisbrug 5 een zaak waar hij ook boven ging wonen toen hij trouwde met de dochter van de eigenaar (in dit monumentale pand zaten later warenhuis V&D en de Utrechtse Openbare Bibliotheek met boekhandel Broese; sinds 2021 pop-up warenhuis Green-Up). Later opende hij een aantal eigen panden in verschillende steden, waaronder aan de Oudegracht – hoek Massegast in Utrecht (waar nu COS in zit). Vele jaren later zouden de winkel van Hoyng opgaan in Blokker.
Vanaf 1912 woonde er Charles Emile Benjamins (Semarang 13.07.1873 – Groningen 05.02.1940) met zijn vrouw Christina Catharina Hazenberg (Pasoeroean 22.08.1876 – Groningen 30.05.1976), zoon Henri Louis Benjamins (Samarang 15.02.1900 – Middelburg 8.12.1993) en dochter Frederika (“Dee”) Johanna (Samarang 29.10.1901 – Groningen 22.03.1994). Ze kregen nog 2 kinderen maar die woonden nooit in Utrecht. De familie vertrekt in 1924 naar Groningen vanwege de benoeming van vader Charles. Overigens woonde de moeder van Charles, mevr Benjamins-Sorg vlakbij op nummer 45, en ik denk dat zij meeverhuisde naar Groningen.
Charles werd KNO-arts en werkte eerst in Semarang (alwaar hij het Juliana ziekenhuis stichtte), voor hij begon in het Antonius ziekenhuis in Utrecht. Hij werd later hoogleraar in Groningen. Hij was een enthousiast zwemmer, was muzikaal, speelde goed piano, en schreef ook zelf composities. Hij werd beschreven als een zeer levendig persoon met een groot hart voor zijn patiënten. Zijn zoon Henri werd notaris in Rotterdam.
Daarna komen er plots meer mensen tegelijk wonen volgens de adresboeken van het Utrechts Archief. Ik weet niet zeker wat de oorzaak is geweest maar het kan zijn dat het komt omdat het pand geschikt gemaakt werd voor bewoning door verschillende personen tegelijk, en mevrouw CA Stom er als pensionhoudster kwam wonen.
Namen die genoemd worden zijn GA van Rooijen, de familie Andriesse (KW Andriesse, groothandelaar in schoenen; weduwe J Andriesse – Hartog, David Amesz, C Molenaar (commies bij de PTT), familie Godijn (weduwe A Godijn; H Godijn, kantoorbediende; Joh Godijn, handelsreiziger), RC Bakhuizen van den Brink, Dr G Perl, H de Wijk (behanger en stoffeerder), C. Vlasveld – van de Zeijst, J Jolles (werkt bij de NS), en mevr Ittmann-van Nieuwenhuizen met haar zoon Gerard Christiaan. Een moet ik apart noemen: Maestro Giovanni, de helderziende, die resideerde in 1933 op nummer 42bis. En als hij niet voldoende was, kon je volgens de advertentie erboven nog altijd naar de vis met twee koppen gaan kijken; uiteraard in de Drieharingstraat…
Aan het begin van WOII komt Paul Stibbe er wonen. Paul Dagobert Stibbe (Meppel 30.09.1910 – Nijmegen 20.09.1995), kwam in 1928 naar Utrecht (Catharijnesingel 94bis), woonde boven in MS42. Hij was arts, Joods, en trouwde met een dochter van Martin de Jong van nummer 36 (zie daar), Lize Bertha (“Lita”) (Utrecht 08.07.1916-Nijmegen 31.08.1973). Hij doet veel voor de mensen die Martin en zijn vrouw opvangen, zowel op nummer 29 als nummer 36. Hij gaat als vrijwilliger mee met het eerste transport op 18 augustus 1942 vanaf het Maliebaanstation naar Westerbork, en komt de dag erna terug. Later gaat hij op verzoek van de Joodse Raad in november 1942 langere tijd in Westerbork (barak 42) werken als arts, wordt in eind Aug 1944 overgeplaatst naar Theresienstadt als Westerbork gesloten wordt, en werkt daar tot aan de bevrijding toe. Hij heeft nog in 1941 een week vastgezeten gezeten in het huis van bewaring aan de Gansstraat, maar het is niet duidelijk waarom dat is geweest. Zijn vrouw en zijn schoonmoeder zullen al die jaren bij hem blijven. Zijn ouders plegen samen zelfmoord op 10 september 1943 als duidelijk is dat ze niet aan deportatie zullen ontkomen; hij wordt daar per telegram over geïnformeerd. Hij vestigde zich later als internist in Nijmegen, en kreeg twee kinderen: Alexander Philip (Utrecht 02.06.1947) en Eveline Mariette (Utrecht 13.03.1949 – Amstelveen 05.04.2016). Hij heeft een aantal van zijn ervaringen beschreven in een brief die op de site van het Joods Cultureel Kwartier terug te vinden zijn. Hij moet een erg bijzondere man geweest zijn.
Nummer 42 is nu beneden een bedrijfsruimte en erboven een woonhuis met een grote groep bewoners.